lelijk

{{lelijk}}{{/term}}

1 [niet mooi] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 laid; 〈bijwoord〉 laidement

2 [ongunstig] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 mauvais; 〈bijwoord〉 vilainement⇒ mal

3 [akelig, naar; gemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 vilain; 〈bijwoord〉 salement

4 [behoorlijk, erg] 〈bijwoord〉 salement

♦voorbeelden:

1   lelijke cijfers • mauvaises notes

     lelijke gezichten trekken • faire des grimaces

     lelijk maken • enlaidir

     lelijk schrijven • avoir une vilaine écriture

     ontzettend lelijk • hideux

2   lelijk weer • un vilain temps

     het is lelijk weer • il fait mauvais

     iemand uitmaken voor alles wat lelijk is • traiter qn. de tous les noms

     het ziet er lelijk uit • ça va mal

     er lelijk aan toe zijn • être bien mal en point

3   lelijke dief • sale voleur

4   lelijk toegetakeld • mal en point

     hij is lelijk ziek • il est salement malade

     zich lelijk vergissen • se tromper drôlement

     er lelijk naast zitten • se mettre le doigt dans l'oeil

     hij heeft het lelijk te pakken • 〈verkouden〉 il a attrapé un rhume; 〈verliefd〉 il est mordu

¶   zet niet zo'n lelijk gezicht • ne fais pas cette tête-là

     iemand lelijk aankijken • regarder qn. de travers

     wat kijk je lelijk! • quel oeil noir tu fais!

     daar zal hij lelijk van staan te kijken • il va faire une de ces têtes

Deens-Russisch woordenboek. 2015.